‘Het gaat om erkenning en gezien worden’
Bij toeval komt Loïs Bruessing (26) erachter dat ze een ‘brus’ (broer/zus) is: een jonge mantelzorger. Tijdens haar studie ecologische pedagogiek aan de Hogeschool van Utrecht begint ze aan een onderzoek over dit onderwerp wat uitmondt in een boek voor pubers. Tijdens dat proces komt voor het eerst het besef: “Ik ben iemand.”
Als haar broertje met autisme boos was, kreeg Loïs hem rustig. Als haar vader, die sinds haar tiende MS heeft, hulp nodig had, hielp ze hem met eten. En toen haar moeder borstkanker kreeg was dat wel een klap, maar zette ze ook daar haar schouders onder. “Ik was het zorgen gewend. Ik moest het gewoon kunnen van mezelf en vrolijk zijn. Ik speelde altijd het perfecte kind, dat alle ballen in de lucht hield. Ik wilde op school goede cijfers halen, om geen probleemkind te zijn voor mijn ouders.”
Gezien worden
Dat patroon zet zich voort op de hogeschool. Vriendinnen zijn wel op de hoogte, maar vragen niet vaak naar haar thuissituatie. Haar docenten ook niet. Loïs vertelt er weinig over, docenten vragen niets. “Er was nauwelijks aandacht voor de thuissituatie van leerlingen. Ik had wel een leerteamcoach, maar die stelde weinig vragen. Daarnaast: andere leerlingen hadden óók hun problemen. Waarom zou mijn verhaal belangrijker zijn?”
Achteraf had ze het heel prettig gevonden als docenten haar wél hadden gezien. “Het was voor mij erg goed geweest als iemand eens had doorgevraagd. Ik snap wel dat dat lastig is, want aan de buitenkant zag ik eruit als een vrolijke leerling. Ik stopte mijn gevoelens weg. Ik zou hbo-scholen daarom willen adviseren een intake te organiseren met elke student. Een kennismaking met een mentor of coach die vragen stelt als: Wie ben jij? Uit wat voor gezin kom je? Je hoeft echt niet elke dag te vragen hoe met iemand gaat. Het gaat om erkenning, om gezien worden.”
Met een lach
Loïs haalt hoge cijfers, ze wil in alles perfect zijn. “Ik moest huilen als ik een 6 had.” Ze blijft thuis wonen en combineert haar studie met mantelzorg. “Ik zorgde gewoon dat het lukte, ik was niet anders gewend, altijd met een lach.” Tijdens het laatste jaar van haar minor hoort ze voor het eerst het begrip brus. Deze term wordt speciaal gebruikt voor jongeren die broer of zus zijn van een kind met een (psychische) beperking. Het is voor het eerst dat haar plaats in het gezin een naam heeft.
‘Opeens realiseerde ik me: ik bén iemand, ik doe ertoe.’
Voor haar minor besluit ze onderzoek te doen naar het onderwerp. Op basis van theorie en interviews met lotgenoten schrijft ze het fictieve boek ‘Dus ik ben een brus?!’voor pubers die mantelzorgen. Het is het boek dat ze zelf graag had gelezen op die leeftijd. ‘Tijdens de research hoorde ik voor het eerst over gevoelens die veel jonge mantelzorgers hebben. Zoals boosheid en verdriet, maar ook eenzaamheid en jaloezie. Ik herkende opeens zoveel. Bijvoorbeeld dat mijn broertje bij een ruzie altijd als eerste gehoord werd. Of altijd weer die vraag: hoe is het me je vader, moeder of broertje? Ook als ik geen zin had om dat weer te vertellen gaf ik altijd beleefd antwoord.’
Burn-out voorkomen
Na haar studie verhuist Loïs naar Breda. Een moeilijk moment, want daarmee heeft ze het gevoel het gezin in de steek te laten. Via haar nieuwe huisarts – de praktijkondersteuner vroeg wél door – heeft ze voor het eerst gesprekken met een psycholoog. Ook op aandringen van haar vriend met wie ze nu drie jaar een relatie heeft. Bovendien merkt Loïs dat ze labieler wordt en haar nieuwe baan in de jeugdzorg haar zwaar valt. “Daarin wil ik ook weer perfect zijn.’
Met de kennis van nu adviseert Loïs mede-brussen om eerder hulp te zoeken. ‘Vanaf je twintigste kun je problemen ontwikkelen van gebeurtenissen van vele jaren geleden. Het is belangrijk om preventief te praten met lotgenoten, een docent of een professional, anders krijg je op latere leeftijd nog een burn-out. Ik vind het nog steeds moeilijk om gevoelens te uiten, maar toch denk ik: had ik dit maar eerder gedaan.’